Column Irene Campfens: Een behoorlijke boodschap

Foto: Charles Duijff

Afgelopen zomer werden ik en medebewoners van het ‘appartementencomplex’ door een villabewoner uit de wijk uitgemaakt voor paupers. Hij schreeuwde het ons toe vanuit de auto, terwijl hij langzaam voorbijreed aan ons leed.

Het appartement schuin onder ons stond in lichterlaaie. Hij doelde, denk ik, op het feit dat ons complex een grote variëteit aan bewoners kent. Ik vind dit soort negativiteit onnodig. Sterker nog: ik vind het schandalig. Maar terwijl we die fijne feestdagen naderen, lijkt de onbehoorlijkheid enkel toe te nemen.

Het winkelstraatje inrijdend zie ik een luxe auto met knipperende lichten stilstaan. Midden op de weg. Pal voor de supermarkt. Om mee heen kijkend zie ik dat er geen vrije parkeerplekken zijn. Althans: niet op struikelafstand van groot grut, luxe vleeswaren en petitfours. Wat op een misverstand lijkt, blijkt een weloverwogen actie te zijn. Deze grote mensen staan uiterst bewust dubbel geparkeerd met hun grote bolide. Zonder blikken of blozen. Zonder te betalen. Zonder rekening te houden met anderen. Zonder schaamte.

De auto blokkeert de weg. Alleen fietsers en overstekende voetgangers kunnen erlangs. Ik laat het autoraam naar beneden en spreek de uitstappende bestuurder er op aan. ‘Wat doet u?’ vraag ik de pensioengerechtigde man met geruite das en bruine jas. ‘Wat is er aan de hand?’ vraagt deze heer op zijn beurt aan mij. ‘Ik vind het onbehoorlijk zoals u de auto midden in de straat parkeert, dat kan toch niet?’ ‘Jawel hoor, dat kan wel’ stelt de man. ‘Dus omdat er geen beschikbare parkeerplekken voor de deur van de winkel zijn, zet u de auto midden op straat?’ ‘Ja hoor, dat doe ik. En dat kan.’ Ik weet niet meer uit te brengen dan ‘Ik vind het onbehoorlijk van u’ en rijd verder.

Om de hoek, op ongeveer 20 meter loopafstand, blijken meerdere vrije parkeerplekken te zijn. Ik vervolg vanaf daar de tocht naar de boodschappen te voet. Al na enkele meters kom ik niet verder. Midden op de stoep staan twee dames te ‘kletsen’. Ik wil eigenlijk niet weten waar ze het over hebben, maar vang tegen mijn zin in alsnog te veel op. Prestatiebeurs, Amerika, selectie, promotie, tweede huis. En ook nog iets over de jongste die het zo lekker doet op school. Ik moet tot driemaal toe vragen of ik er even langs mag. Meer dan een krappe doorgang van dertig centimeter en zure gezichten krijg ik niet.

En binnen is het helemaal drama. Een drammende peuter klampt zich vast aan mijn been; hij denkt dat ik mama ben. Moeder en tienerdochter ruziën over het avondeten: sushi of pasta. De pompoenen en kolen liggen er zielig bij, terwijl geïmporteerd tropisch zomerfruit uitverkocht is. De wieltjes van het winkelmandje doen het niet. Ik trek een goed hoorbaar spoor door de winkel. Bij de kassa dringt een chagrijnig ogende veertiger voor. Hij heeft ‘slechts’ zes artikelen. Ik heb er vijf. De bonuskaart doet het niet, die ene aanbieding blijkt net niet voor mijn product te gelden. Er klinkt gezucht. Het voelt alsof ik niet langer dan 60 seconden over mijn handeling mag doen. En dat is inclusief vriendelijk groeten.

We hebben allemaal zoveel haast. Iedereen wil eerst. De ander doet er niet toe. Nu in ieder geval niet. Het voelt in deze mooie gemeente soms harder aan dan in de grote stad. Ik vind het onbehoorlijk. Dit is mijn laatste column voor Heemstede Nieuws; volgend jaar doe ik weer andere dingen. Graag zou ik in 2019 zien dat we wat milder zijn, wat rustiger doen en wat meer geduld hebben. Er gaat namelijk niks mis als iets een minuut langer duurt. Echt niet. Kunnen we ons weer wat liever gedragen? Ik wens iedereen een gelukkig en vooral zeer behoorlijk nieuwjaar toe.

 

Cookieinstellingen